De Beauvoir en Sartre

Hoeveel boeken kan ik in het oude jaar nog lezen? Twee moet toch wel lukken. In elk geval ga ik Wolf Hall van Hilary Mantel lezen. Een ander veelgeprezen boek waar ik dit jaar nog niet aan ben toegekomen is Simone de Beauvoir. Een leven van Kate Kirkpatrick.

Na die biografie kan ik het nieuwe jaar dan goed beginnen – nog steeds onder de kerstboom – met De onafscheidelijken, de nagelaten roman van De Beauvoir waar ik zeer naar uitzie. Het laatste boek dat ik van De Beauvoir las was Misverstand in Moskou, eveneens een nagelaten roman. Hieronder plaats ik mijn bespreking van dat boek in Filosofie Magazine. En opdat Sartre zich niet tekortgedaan voelt, plaats ik ook mijn bespreking, in hetzelfde tijdschrift verschenen, van zijn prachtige autobiografie De woorden.

Wanneer ik met de bus van de oogarts naar huis rijd, wat vaak voorkomt, en ‘Sartreweg’ wordt omgeroepen, zeg ik altijd tegen mezelf: ‘Sartre had nog slechtere ogen dan jij, en hij heeft het toch niet onaardig gedaan.’ Dat houdt de moed erin. Met de Nobelprijs ben ik de laatste tijd niet meer zo bezig, maar mochten ze me die toekennen, dan zal ik hem niet weigeren. De Nobelprijs weigeren, dat recht is alleen de allergrootsten voorbehouden, figuren zoals Sartre, vind ik. Daar ben ik heel bescheiden in.

MISVERSTAND IN MOSKOU

Als Misverstand in Moskou door een minder beroemde schrijfster was gepubliceerd, zou het als een prettig leesbaar, zij het niet al te opmerkelijk boekje zijn beoordeeld; dan zouden zeker niet alle kranten het besproken hebben. Maar je kunt het moeilijk als op zichzelf staand literair werk beschouwen. Ten eerste koos de schrijfster er niet voor het werk openbaar te maken, het behoort niet tot het eigenlijke oeuvre maar is er door een uitgever met koopmansgeest aan toegevoegd; ten tweede heet de schrijfster Simone de Beauvoir, en dan ontkom je er niet aan dit addendum te zien in het mythische licht dat nog altijd van haar en Jean-Paul Sartre afstraalt.

Dat Simone de Beauvoir de helft van een wereldberoemd intellectueel koppel vormde, is uiteraard haar eigen verdienste, dus bewijzen we haar ook geen overdreven gunst als we onze lectuur van Misverstand in Moskou verrijken met enige biografische kennis. We weten dat De Beauvoir en Sartre begin jaren zestig geregeld op uitnodiging van de Schrijversbond de Sovjet-Unie bezochten, en het is gewoon boeiender Sartres welbekende gezicht te zien in plaats van de wat schimmige mannelijke hoofdpersoon André. Achtergrondinformatie maakt bovendien bepaalde ambivalenties in de tekst begrijpelijk: zo doet het ‘romantische gevoel’ dat André in gezelschap van zijn dochter Masja krijgt een tikje wonderlijk aan, als je niet weet dat Masja gebaseerd is op Lena Zonina, allerminst Sartres dochter, maar zijn minnares (en KGB-spion).
Nicole en André zijn een onlangs gepensioneerd, in Parijs wonend echtpaar dat naar Moskou reist om genoemde Masja op te zoeken, zijn volwassen dochter uit een eerder huwelijk. Samen hebben ze een zoon, Philippe, die binnenkort gaat trouwen. De jaloezie die Nicole ten aanzien van haar aanstaande schoondochter Irène voelt, wordt slechts beknopt beschreven, maar speelt een grote rol bij de ontwikkeling van haar gevoel afgedankt te worden: ‘Hij gaat ergens anders, bij een andere vrouw wonen’.

Met Masja kan ze het trouwens goed vinden, maar vergeleken bij deze sterke jonge vrouw voelt ze zich oud – ze is zestig. Het stoort haar bovendien dat André meer oog voor zijn dochter heeft dan voor haar, maar ze spreekt deze ergernis niet uit. Ook André zwijgt over zijn gevoelens, en vervolgens ontstaat er uit een klein misverstand een groot echtelijk conflict. De Beauvoir demonstreert hoe één enkele ruzie het aanzien van het gedeelde verleden kan veranderen: ‘Eigenlijk waren hun beide levens nooit echt in harmonie geweest’ en eveneens dat van de toekomst: ‘Ze zouden de treurige oude dag tegemoet gaan van mensen die alleen maar bij elkaar blijven omdat uit elkaar gaan na een bepaalde leeftijd niet meer doenlijk is’. Na de wrok volgt een handreiking van André, de zaak wordt uitgepraat, de verzoening is een feit. ‘Alles leek opnieuw zo vertrouwd, zo gemakkelijk.’ Deze geschiedenis van een misverstand wordt door De Beauvoir soms heel knap, soms een beetje schools beschreven.

Het interessante zit in de omstandigheden die het misverstand vergezellen. Het onbegrip tussen de partners heeft namelijk een voedingsbodem in het onbehagen dat beiden in Moskou ervaren. André sympathiseert – net als Sartre – met het socialisme in de Sovjet-Unie, en de ontwikkelingen om hem heen stellen hem diep teleur: het lijkt zowaar alsof de mensen hier niet minder aan consumptiegoederen hechten dan in Frankrijk. Maar een nog groter onbehagen vormt het ware thema van de novelle: de worsteling met de ouderdom.
In Moskou voelt Nicole zich oud, niet alleen in vergelijking met de vitale Masja, maar ook doordat de inspanningen van het reizen haar zwaarder dan vroeger vallen. (Vergelijk dit met de autobiografie De bloei van het leven, waarin een jonge Simone De Beauvoir melding maakt van haar onvermoeibaarheid tijdens zwerftochten met en zonder Sartre.) Nicole beseft dat ze op haar leeftijd minder goed tegen ongemak kan, en dat dit alleen maar erger zal worden. Het klimmen van de jaren betekent ook glansloze herhaling: het weerzien met Moskou, waar ze drie jaar eerder ook al waren, valt haar tegen. De allereerste keer op het Rode Plein is indrukwekkender dan de tweede, en met boeken is het voor haar niet anders: ‘Herlezen verveelde haar’.

Dat gevoel dat haar in Moskou zo kwelt, heeft natuurlijk al een verleden. Nicole denkt terug aan deze cruciale gebeurtenis: ‘En toen was die onbekende jongen – een heel knappe knul – met André meegekomen; hij had haar met ongeïnteresseerde beleefdheid de hand gedrukt en opeens was er iets in haar veranderd. Voor haar was hij een man, jong en aantrekkelijk; voor hem was zij even seksloos als een oude vrouw van tachtig. Ze was die blik nooit meer te boven gekomen; ze was opgehouden met haar lichaam samen te vallen: ze zat voortaan in een vreemde huid, een treurig makende vermomming.’
Lichamelijke aftakeling, het gevoel overbodig te zijn, spijt om ambities die voor het gezinsleven zijn opgeofferd, de verveling na de pensionering – dat is de ouderdom voor Nicole. Doordat het perspectief beurtelings bij man en vrouw berust, komen we erachter dat ook André zijn leeftijd niet bepaald als een verrijking ervaart. Omdat het vuur in hem gedoofd is, drinkt hij te veel (net als Sartre). Zijn geheugen speelt hem parten tijdens Russische les, en hij kijkt afgunstig naar jongeren op een caféterras: ‘Waarom ben ik niet meer een van hen? Hoe heeft dit míj kunnen overkomen?’ Toch lijkt de ouderdom een zwaardere last voor Nicole.

Simone de Beauvoir (1908-1986) schreef Misverstand in Moskou in 1967, maar zag van publicatie af. Haar reflectie op haar leeftijd zou uiteindelijk leiden tot De ouderdom (1970). De nu verschenen novelle loopt daar kernachtig op vooruit: ‘Op dat moment leek de dag dat ze met pensioen zou gaan […] haar net zo onwerkelijk als de dood zelf. Maar die dag was gekomen.’

Simone de Beauvoir, Misverstand in Moskou. Vertaald door Jan Versteeg. De Geus.

DE WOORDEN

Jean-Paul Sartre, monument van de moderne filosofie, komt in De woorden tot leven als een ontwapenend jongetje. Hij publiceerde zijn jeugdherinneringen (Les mots) in 1963. Prompt werd hem de Nobelprijs voor literatuur toegekend – die hij weigerde. Waarom? Eigenlijk vooral om geen monument te worden.

Sartre was nog maar één jaar oud toen zijn vader overleed. Terugblikkend doet hij niet aan geveinsde emoties: ‘De dood van [mijn vader] schonk mij de vrijheid […] Ik vond het heerlijk; mijn verdrietige situatie dwong eerbied af en verleende mij gewicht; ik rekende mijn rouw tot mijn goede eigenschappen.’ Hij was niet alleen vaderloos, maar ook enig kind: ‘Mijn moeder was van mij; dat rustige bezit werd mij door niemand betwist.’ Hij groeide op in het huis van zijn grootouders in Meudon, bij wie zijn moeder noodgedwongen weer was ingetrokken. Zijn grootvader, een oom van de latere Nobelprijswinnaar Albert Schweitzer, boezemde ontzag in met zijn eruditie en zijn profetenbaard. Hij adoreerde de kleine ‘Poulou’. Dat, schrijft Sartre, is het verschil tussen een vader en een grootvader: de eerste verplettert je, de tweede ligt aan je voeten.
Sartre werd door zijn directe omgeving als een wonderkind gezien, wat niet onbegrijpelijk is: nadat hij zichzelf lezen had geleerd, werkte hij zich in zijn grootvaders werkkamer onverstoorbaar door de Franse en Duitse klassieken heen. Hij las moeilijke woorden waarvan hij de betekenis pas tien, vijftien jaar later zou leren, en de wereld waarnaar de romans verwezen kende hij niet. Het allerliefst las hij in de Grote Larousse: ‘Mensen en dieren waren hier in eigen persoon: de afbeeldingen waren hun lichamen, de tekst was hun ziel’. Door de encyclopedie ‘werd ik platonist […] Er zat voor mij aan de idee meer werkelijkheid dan aan het ding, omdat de idee zich het eerst aan mij gaf en zich gaf als een ding.’

De kleine Sartre las uit eenzaamheid (tot zijn tiende jaar ging hij nauwelijks naar school) en oprechte bezetenheid, maar ook omdat hij zich goed bewust was van het succes van zijn pose als in de Schone Letteren verdiept, volwassen uitspraken bezigend kind. ‘Wat houdt hij toch veel van Corneille!’ Toen hij in aanraking kwam met avonturenverhalen voor kinderen en deze, tot teleurstelling van zijn grootvader, véél spannender vond dan Flaubert, begon hij zelf te schrijven, opnieuw uit een combinatie van bezieling en aanstellerij. Iedereen was enthousiast (‘Hij wordt schrijver! Daar is hij voor geknipt!’) behalve grootvader, die de ideeën van de negentiende-eeuwse hoge burgerij belichaamde: diep respect voor literatuur, jammer dat alle schrijvers dronkaards en armoedzaaiers zijn. Grootvader probeerde Poulou te overtuigen dat hij beter professor in de letteren kon worden. Deze tegenstand van de patriarch was onontbeerlijk, schrijft Sartre: ‘Had [hij] zijn armen wijd opengeslagen en vanuit de verte geroepen: “Daar is de nieuwe Hugo, de Shakespeare van de toekomst!”, dan was ik nu industrieel ontwerper geweest.’
Het plezier van jeugdverhalen plagiëren en met ‘gefronst voorhoofd en een zienersblik’ de schrijver spelen – dat is herkenbaar, maar er is een interessantere reden waarom Poulou schrijver wilde worden. Hij voelde zich overbodig. Hij zag de noodzaak van zijn eigen bestaan niet in. De memoirenschrijver Sartre brengt dit met een aantal zaken in verband. Zo was er de afwezigheid van God: hij werd wel christelijk opgevoed, maar zonder dat het vurige geloof op hem werd overgedragen. Als hij echt in God had geloofd, dan was er een schepper geweest die zijn leven had gewild en er een bedoeling mee gehad. Niet alleen God was afwezig, maar ook de koning. In avonturenromans zoals Jules Vernes Michael Strogoff, koerier van de tsaar, is er een monarch die een onderdaan een unieke opdracht en daarmee een heuse lotsbestemming geeft. Helaas was Frankrijk een republiek…

Maar de belangrijkste ontbrekende autoriteit was ongetwijfeld de vader. Een vader neemt (met al zijn goede en slechte eigenschappen) ‘zijn intrek’ in een zoon – ‘en die eerbiedwaardige inwoner zou mij dan zelfrespect hebben gegeven. Op dat respect zou ik mijn recht op leven hebben gegrondvest.’ Doordat zijn vader hem niets had nagelaten, bezittingen noch herinneringen, was Sartre een leeg huis: ‘ik had geen ziel’.

De jonge Sartre verlangde er vurig naar iets voor de wereld te betekenen, ergens nodig te zijn, en vooral gemist te worden. Het beslissende moment kwam toen hij een prent onder ogen kreeg van de aankomst van Dickens in New York: op de kade was een juichende menigte samengestroomd om de beroemde schrijver te verwelkomen. De menigte was ‘vereenzaamd, wees en weduwe tegelijk, ontvolkt door de afwezigheid van de man op wie wordt gewacht. Ik fluisterde: “Er wordt iemand gemist, Dickens!” en de tranen sprongen in mijn ogen.’ Op dat moment, ergens tussen zijn zesde en achtste jaar, vond Sartre zijn lotsbestemming.

De woorden stelt ons in staat Sartres filosofie, die hij in andere boeken formuleerde, gemakkelijker te begrijpen. Zonder zijn hele denken tot zijn vaderloze jeugd te reduceren, kun je zeggen dat zijn memoires een manier bieden om belangrijke begrippen van zijn existentialisme te veraanschouwelijken. Dat de werkelijkheid contingent is, dus zonder noodzaak, willekeurig; dat de mens tot vrijheid gedoemd is, dat het ontbreken van een opdracht hem angst aanjaagt; dat de mens zonder essentie is, dat hij niets anders is dan wat hij van zichzelf maakt – dergelijke ideeën ziet de lezer van De woorden geïllustreerd in de verwarringen van de zeer jeugdige Sartre, alsof dit het stripboek is waarin de existentialistische filosofie vertaald is. Voer voor filosofen dus, maar in de eerste plaats toch een boek voor gewone lezers, want het is zo goed geschreven, scherpzinnig, grappig en ontroerend, dat je bij het dichtslaan niet anders kunt dan fluisteren: ‘Sartre wordt gemist!’

Jean-Paul Sartre, De woorden. Memoires van een mislukt wonderkind. Vertaald door Pierre H. Dubois en Jakob Mordegaai. Uitgeverij Bijleveld.

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn
Overige artikelen