‘Ik zou hier niet blij van worden.’
Het is al de tweede keer dat de cv-monteur dat zegt. Ik zie dat de kalmte waarmee ik zijn slechte nieuws opneem, hem een beetje tegenvalt. Plichtsgetrouw probeer ik een bezorgd gezicht op te zetten, maar dat misleidt hem niet.
‘Ik weet niet of ik deze onderdelen wel kan krijgen, waarschijnlijk zit u morgen nog in de kou.’ Als ook deze woorden hun effect missen, gaat hij hoofdschuddend verder met het demonteren van de ketel. Als schadeloosstelling, omdat ik mijn rol van man in nood zo slecht speel, bied ik hem koffie aan. Ik begrijp zelf ook niet goed hoe ik zo onverstoorbaar kan blijven, en in mijn winterjas zit te schrijven, in een huis waar de temperatuur inmiddels tot zeven graden gezakt is. Zoals ik mezelf ken, zou ik op een ochtend als deze binnensmonds vloekend moeten verzinken in zelfmedelijden. Kennelijk ben ik mezelf niet.
Een van de grote voordelen van het stoïcisme is dat je een tegenslag verwelkomt als een mooie gelegenheid om te oefenen. ‘Calamitas virtutis occasio est’, schreef Seneca – een ramp biedt de gelegenheid zijn moed te tonen. Ik hoop dat rampen lang op zich laten wachten, maar een defecte verwarming op een serieuze winterdag is een goed begin. Niet helemaal het begin trouwens. In december had ik het ook al een keer: vlak bij Hilversum stond mijn trein drie kwartier stil en het lukte me niet de toenemende irritatie van mijn medereizigers te delen omdat ik dacht aan wat Marcus Aurelius gezegd zou hebben: het is de natuur van het spoor, nou ja, het Nederlandse spoor dan, slecht bestand te zijn tegen winterweer. Bevriezende wissels en ijzel op de bovenleidingen, dat is simpelweg de werkelijkheid, en als je voorstellingen hebt die niet met de werkelijkheid overeenkomen, tja, dan kun je verwachten teleurgesteld of boos te worden. Elke dag heen en weer reizen zonder ooit een vertraging op de koop toe te moeten nemen, dat zou wel héél makkelijk zijn… Door me niet op de toestand van het spoornet, maar op mijn eigen verwachtingen te richten (waar ik veel meer over te zeggen heb), viel het me licht de vertraagde reis te accepteren. Opvallend genoeg ging dat bijna vanzelf.
Kort geleden besloot ik me in het stoïcisme te oefenen. Een samenloop van omstandigheden had me ertoe gebracht Epiktetos’ zakboekje uit de kast te trekken en ik las: ‘Je bent geen kind meer, je bent notabene al een volwassen man! […] Het is thans de hoogste tijd te durven leven als een volwassene die vorderingen wil maken in de filosofie.’ De filosofie, dat is voor Epiktetos het stoïcisme. Vroeger vond ik Epiktetos’ voorschriften te streng, zijn onthechting niet van deze wereld.
Maar nu voelde ik me wakker geschud.