Seneca – zichzelf beheersen is de machtigste heerschappij

Van de drie grote namen van het Romeinse stoïcisme is Seneca mijn persoonlijke favoriet. Voor de mentale hardheid van Epictetus heb ik diepe bewondering, maar Epictetus lezen betekent door Epictetus gekastijd worden, en echte hartelijkheid is er tussen ons nooit opgebloeid. Marcus Aurelius – hoe zou je niet onder de indruk komen van de overpeinzingen van zo’n hoogstaand mens? En hoe zou je niet gaan gapen bij zoveel vrome zelfverwijten? Seneca lezen is daarentegen spannend, niet alleen vanwege zijn puntige stijl, maar ook omdat hier duidelijk iets niet klopt: een rijkaard die zegt dat bezit de grootste bron van zorgen is, een staatsman die zegt dat je beter niet al te ambitieus kunt zijn. Er zit bij Seneca, daar zijn historici het over eens, een comfortabele speelruimte tussen theorie en praktijk. Hij heeft geprobeerd het gat te dichten met zijn fantastische welsprekendheid. Door zijn menselijke zwakte is Seneca me meer nabij dan Epictetus en Marcus Aurelius die, hoewel ze kort na hem geboren zijn, geen woord aan zijn eventuele invloed op hun denken wijden. Ik moet glimlachen om de filosoof-miljonair wanneer hij zegt dat een wijze de rijdom niet in zijn hart sluit, maar wel in zijn kluis. Toegegeven, er is een punt waarop charmant opportunisme overgaat in hypocrisie, maar het is moeilijk – of juist al te makkelijk – om na tweeduizend jaar vanuit de studeerkamer te beoordelen of Seneca dat punt gepasseerd is.

Lucius Annaeus Seneca werd omstreeks 4 v.Chr. geboren in Cordoba, in Spanje, de toenmalige Romeinse provincie Hispania. Zijn ouders waren rijk, hoogopgeleid en eerder Romeins dan Spaans georiënteerd. Een longaandoening dwong hem strenge leefregels in acht te nemen, waardoor hij van jongsaf bekend was met de stoïcijnse deugden van matiging en zelfbeheersing. Hij werd naar Rome gestuurd om opgeleid te worden in retorica en filosofie; vooral de lessen van de stoïcijn Attalus maakten diepe indruk op hem. Door het voorbeeld van Attalus, die als asceet wars was van de in Rome volop aanwezige luxe, leerde Seneca dat (stoïcijnse) filosofie niet om theorie draait, maar in de eerste plaats een leefwijze is: begin maar eens met slapen op een harde ondergrond.

Seneca reisde naar Egypte, waar het klimaat heilzaam voor longpatiënten zou zijn. Het is onduidelijk of het om astma, tuberculose of een andere ziekte ging, maar hij kampte met zware aanvallen van benauwdheid die hem meermaals fataal leken te worden, wat mede kan verklaren dat hij zich aangetrokken voelde tot een filosofische school die veel werk maakte van onverstoorbaarheid oog in oog met de dood. Toen hij in Rome terugkwam, was hij midden dertig, en klaar om zijn politieke loopbaan te beginnen.

Aanvankelijk, tijdens het bewind van de beruchte keizer Caligula, bouwde Seneca een sterke positie op, maar onder keizer Claudius werd hij beschuldigd van overspel. Hij was inmiddels getrouwd en had een zoon gekregen, die heel jong gestorven was. Over vrouw en zoon is verder niets bekend, en ook de omstandigheden van de beschuldiging zijn vaag – mogelijk waren ze politiek gemotiveerd. Hij werd verbannen naar het eiland Corsica, dat hij beschrijft als een kale rots waar het weer altijd verschrikkelijk is: het is te danken aan de gelijkmoedigheid van de gelouterde stoïcijn dat hij deze hel weet te overleven. Daarbij moet vermeld worden dat het klimaat op Corsica toen even aangenaam was als nu en dat er genoeg Romeinen uit vrije wil naar het welig begroeide eiland kwamen. De Corsicanen nemen Seneca zijn beeldvorming nog altijd kwalijk.

Na acht jaar ballingschap werd hij naar Rome teruggeroepen op voorspraak van Agrippina, de nieuwe echtgenote van keizer Claudius en moeder van diens aangenomen zoon Nero. Seneca werd privéleraar van de twaalfjarige Nero en kreeg daarnaast een hoge bestuurlijke functie. In de eerste plaats stond er retorica op het lesprogramma, maar Seneca zou Seneca niet zijn geweest als hij zich niet tevens als moreel leidsman had opgeworpen. Zo schreef hij in deze tijd Over woede, waarin hij – waarschijnlijk in een poging zijn pupil te beïnvloeden – zijn eigen methode van zelfverbetering door zelfonderzoek uiteenzette. Je zult beter handelen als je weet dat je dagelijks ter verantwoording wordt geroepen, meende Seneca. Daarom moet je jezelf elke avond vragen stellen als: wat heb ik vandaag gedaan, wat voor harde woorden heb ik geuit? Je moet volstrekt eerlijk zijn en je fouten toegeven. Dan kun je tegen jezelf zeggen: ‘dat moet niet nog een keer gebeuren, maar voor deze ene keer vergeef ik je’. Eerder had Socrates het over een daimonion gehad, een goede geest die hem inspireerde, een stem in zijn hoofd waardoor hij met een godheid in contact stond. Seneca is daarentegen echt in gesprek met zichzelf, en het door hem beschreven zelfonderzoek betekent een belangrijke stap in de ontwikkeling van het concept ‘ik’ – latere grote stappen zouden gezet worden door denkers als Augustinus, Montaigne en Freud.

Jammer genoeg bleken zulke morele oefeningen niet aan Nero besteed. Toen hij op zijn zeventiende keizer werd, kon Seneca, die als zijn speechschrijver optrad, hem nog beteugelen, maar gaandeweg kwam Nero’s legendarisch slechte karakter aan het licht. Zijn oude mentor heeft toen geen afstand van de despoot genomen. Nadat hij kort als consul gediend had, het hoogste officiële ambt in Rome, bleef hij actief als Nero’s adviseur en woordvoerder, waarvoor de keizer hem beloonde met geld en geschenken, waaronder complete landgoederen. Volgens de berekening van Emily Wilson in Seneca: A Life was de filosoof naar hedendaagse maatstaven ten minste multimiljonair. Deze rijkdom stelde hem filosofisch natuurlijk voor een probleem, want volgens het stoïcisme is deugd de enige weg naar geluk en behoort rijkdom, evenals armoede, tot de toevalligheden van het leven waar een wijs man onverschillig tegenover staat. Tijdgenoten hadden dan ook onverholen kritiek op zijn kapitaal, en Seneca zag zich geroepen een antwoord te formuleren.

In Het ware geluk schrijft hij geprikkeld: ‘Je hebt van die mensen die altijd zitten af te geven op de filosofie. Éen van hen komt nu vast met die bekende kritiek: Jouw woorden zijn flinker dan je leven! […] Waarom is jouw landgoed eigenlijk zo welvoorzien? […] Waarom blinkt er al dat goud? […] Waarom al die bezittingen overzee?’

Seneca’s eerste verdediging is dat hij geen wijs man is en het nooit zal worden. ‘Dagelijks wat terreinwinst boeken op mijn verkeerde eigenschappen, kritisch blijven op mijn fouten, dat is goed genoeg voor mij.’ Hier kunnen we kort over zijn, dit is de dooddoener waarmee je iedere kritiek kunt pareren: neem me niet kwalijk dat ik niet perfect ben, maar ik doe mijn best.

Vervolgens wordt Seneca spitsvondiger. Aangezien een wijs man rijkdom van geen belang vindt, kan hij er ook geen bezwaar tegen hebben. Als voorspoed en rijkdom op zijn deur kloppen, doet hij welwillend open, ‘maar als ze zelf bij hem weggaan zwaait hij ze in alle rust uit.’ Bovendien: al is het waar dat rijkdom voor een wijs man tot de wisselvalligheden van het lot behoort, en daarmee tot de dingen die in essentie geen verschil maken, toch zal ook een wijs man rijkdom verkiezen boven armoede. Waarom is rijkdom verkieslijk? ‘Rijkdom biedt een wijs man ruimere middelen om zijn innerlijk te ontwikkelen dan armoede. […] Want bij armoede is er maar één deugd: niet eronder gebukt gaan, je niet eronder laten krijgen. Maar bij rijkdom is er volop ruimte voor maat houden en vrijgevig zijn, voor zorgvuldigheid en ware klasse.’ In feite draait Seneca de beschuldiging aan zijn adres om: als je rijk bent kun je pas echt karakter tonen! Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen, en of jij over die benen beschikt, zul je nooit weten als je een arme sloeber bent. Briljante psycholoog, onze Lucius Annaeus. Overigens is hij wel zo eerlijk toe te geven dat rijkdom een wijs man niet helemáál onberoerd laat: ‘hij wordt er blij van, zoals een schipper van gunstige wind in de zeilen. Zoals je blij wordt van een mooie dag of een zonnig plekje op een koude winterdag.’ Een filosoof mag gerust rijk zijn, concludeert Seneca, als hij maar niet aan zijn bezittingen hecht en als ze maar op een fatsoenlijke manier verkregen zijn.

Oké, op dat laatste punt wringt het, want Seneca’s vermogen was hem grotendeels door een despoot geschonken. Despoten hebben de neiging zich na verloop van tijd tegen hun naaste omgeving te keren. Nero had zijn stiefbroer, zijn moeder en zijn vrouw al laten vermoorden, en het was een kwestie van tijd voordat zijn oude leermeester, die hij niet langer vertrouwde, aan de beurt zou zijn. Omdat Seneca zich uit de voeten wilde maken vroeg hij de keizer hem uit de bestuurlijke dienst te ontslaan, waarbij hij als reden opgaf dat hij zich gezien zijn leeftijd op het platteland wilde terugtrekken en met filosofie en wijnbouw bezighouden. Nero weigerde. Daarop bleef Seneca in Rome officieel ter beschikking van de keizer, maar nu eens was hij ziek, dan weer was hij op reis – het lijkt zijn opzet te zijn geweest zoveel mogelijk buiten beeld te blijven. Ondertussen bereidde hij zich voor op het onvermijdelijke.

In De goede dood schrijft hij dat hij, bijna stikkend als longpatiënt, al vaak een ‘oefening in sterven’ heeft gehad en niet bang is. ‘Neem dit over mij aan: ik zal niet bibberen als mijn laatste uur geslagen heeft, ik ben al voorbereid, ik denk nooit een volle dag vooruit. Prijs de man, spiegel je aan de man die niet met tegenzin sterft terwijl hij intussen wel graag leeft.’ Dood betekent niet-zijn, en die toestand kennen we al van vóór onze geboorte. ‘Na mij komt hetzelfde als voor mij. Als daar iets kwellends aan is, moet dat er ook geweest zijn voordat wij het daglicht zagen. Maar toen hebben wij totaal geen narigheid ervaren. Ik vraag je: als iemand zegt dat een lamp slechter af is wanneer hij is gedoofd dan voordat hij werd aangestoken, vind je dat dan niet oliedom? Ook wij worden ontstoken en gedoofd; in de tussentijd ervaren we wat, maar aan beide uiteinden heerst diepe rust.’

Je instellen op je levenseinde, doen alsof de dood voor de deur staat, kortom oefenen voor de dood is een klassieke stoïcijnse opdracht. Waarom, in hemelsnaam, als je die vaardigheid slechts één keer kunt benutten? Dat is omdat alleen wie met zijn doodsangst heeft afgerekend, in vrijheid kan leven. ‘Wie heeft leren sterven heeft het afgeleerd slaaf te zijn en staat boven elke macht. In elk geval buiten bereik van elke macht. Gevangenis en bewaking en tralies, wat kunnen die zo iemand maken? De deur staat voor hem open!’

Zelfdoding is voor stoïcijnen beslist geen taboe. Je moet een zekere mate van lijden kunnen verdragen, dat getuigt van karakter, maar: ‘het leven is niet iets om onder alle omstandigheden aan vast te houden. Want niet leven, maar goed leven is iets goeds.’ De uitweg van de vrijwillige dood is voor Seneca, zoals voor alle stoïcijnen, van principieel belang: ‘Er is één reden waarom we niet over het leven mogen klagen: het houdt niemand vast. De mensheid is goed af, want niemand is ongelukkig behalve door eigen schuld. Bevalt het je hier? Leef dan. Bevalt het je niet? Dan mag je terug naar waar je vandaan kwam.’

Het is een erg zakelijke moraal: laten we niet doen alsof het leven iets geweldigs is. Een mens kan er op den duur schoon genoeg van hebben. Trouwens, vroeg of laat ga je toch. ‘Wat geldt voor een toneelstuk, geldt ook voor het leven: het gaat er niet om hoe lang het duurt, maar hoe goed de opvoering is.’

Na de beroemde zesdaagse brand in Rome, die door Nero verwelkomd werd om zijn theatrale effect (zo hij hem al niet persoonlijk had aangestoken) vond er een mislukte samenzwering tegen de keizer plaats. Misschien was Seneca erbij betrokken, misschien niet; hoe dan ook, soldaten kwamen hem in zijn villa melden dat hij ter dood veroordeeld was en dat de keizer hem gelegenheid bood zichzelf het leven te benemen. Het moment waarvoor de filosoof geoefend had was aangebroken. Hij moet toen tegen de zeventig jaar oud zijn geweest.

De historicus Tacitus heeft in zijn Annalen een beeld van Seneca’s sterven geschetst. Naar het voorbeeld van Socrates, die tot het drinken van de gifbeker veroordeeld was, troostte de filosoof zijn vrienden, vermaande hen zelfs. Kom op, een echte filosoof is erop voorbereid alles te aanvaarden wat er kan gebeuren. Hij vroeg zijn vrouw (Paulina, waarschijnlijk zijn tweede vrouw, nadat de eerste gestorven was) niet al te lang om hem te treuren, waarop ze te kennen gaf samen met hem te willen sterven. Dat kon Seneca niet weigeren. Beiden lieten zich met het zwaard de polsen opensnijden. ‘De snelweg richting dood, vraag je die? Elke ader in je lichaam,’ is een beroemd citaat van Seneca, maar zo gemakkelijk bleek dat toch niet te gaan. Uiterst traag verliet het bloed zijn oude, door ziekte uitgemergelde lichaam. Het bood hem gelegenheid zijn secretaris nog een afscheidsrede te dicteren. Hij liet meer aderen openen, dronk gif, maar het sterven werd een moeizaam, pijnlijk proces. Uiteindelijk liet hij zich in een stoombad dragen, waarvan de damp hem verstikte. Toevallig precies de dood waarvoor hij, als longpatiëint, zo vaak ‘geoefend’ had. Zijn vrouw werd door soldaten verbonden en overleefde hem enkele jaren.

Over het algemeen wordt Seneca gezien als een controversiële figuur die niet leefde, maar wel stierf naar zijn leer. Hij werd rijk door de gunsten van een wrede dictator. Enerzijds had hij die gunsten niet kunnen weigeren zonder voor zijn leven te vrezen; anderzijds waren er stoïcijnen die wél openlijk kritiek op Nero durfden te hebben, zoals Thrasea Paetus, die zei: ‘Nero kan me doden, maar hij kan me geen kwaad doen’. En Seneca had natuurlijk de stoïcijn Cato de Jongere als voorbeeld kunnen nemen, die een eeuw eerder de onbuigzame tegenstander van Julius Caesar was geweest. Seneca bewonderde Cato, maar volgde hem niet na. Ondertussen voorkwam zijn politiek opportunisme niet dat hij net als die moediger stoïcijnen tot zelfmoord gedwongen werd.

Al leefde Seneca niet als een held, hij heeft ons een rijk oeuvre nagelaten. Onder de stoïcijnen is hij de beste schrijver. Terwijl de personages in zijn tragedies, zoals Medea, door passie worden verslonden, laten zijn filosofische werken zien hoe we met onze ratio onze emoties kunnen beteugelen, met geestelijk evenwicht als resultaat. Je hoeft maar een bladzijde Innerlijke rust te lezen, of je hartslag daalt al. Seneca laat zien dat het goede leven bereikbaar is als je een paar eenvoudige regels in acht neemt. Overschat jezelf niet, grijp niet te hoog, want dat levert frustratie op. Kies niet voor het isolement, doe je sociale plicht, maar besef ook dat je jezelf kwijt kunt raken als je te lang in gezelschap bent. Wees altijd op onheil voorbereid, en als het je getroffen heeft, weet dan dat gewenning je lijden zal temperen. En dat je er in elke situatie het beste van kunt maken. Niet klagen dus: gelukkig is hij die met zijn lot tevreden is. De regels zijn simpel, de hele kunst is ze te verinnerlijken zodat ze tot een geesteshouding worden, en uiteindelijk tot een karakter. Het vergt oefening, maar iedereen kan een wijze, een stoïcijn, een onneembare vesting worden. Imperare sibi maximum imperium est – zichzelf beheersen is de machtigste heerschappij.

Seneca, Levenskunst. Filosofische essays over leven en dood. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Athenaeum – Polak & Van Gennep. 304 blz., euro 22,50

Emily Wilson, Seneca: A Life. Penguin Books.

Gepubliceerd in Filosofie Magazine oktober 2018

Share:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn
Overige artikelen