‘Gelieve uw zak aan de kassierster te tonen.’ In de tijd dat ik in Leuven studeerde en mijn boodschappen bij de Match deed, moest ik grinniken om dit bordje naast de kassaband. Men behield zich het recht voor mijn boodschappentas te controleren, zoveel begreep ik, en aangezien dit op gespannen voet met mijn burgerrechten stond, luidde het vervolg: ‘Dit is geen discriminerende maatregel’. Een hele geruststelling.
Dat is lang geleden. Tegenwoordig ga ik in supermarkten steeds vaker langs de zelfscankassa. Daarmee boek je tijdwinst, maar het heeft als nadeel dat je door een medewerker in de gaten wordt gehouden. Het is een curieus systeem: waarom klanten zelf hun boodschappen laten afrekenen als je ze overduidelijk niet vertrouwt? De statistieken over winkeldiefstal wijzen overigens uit dat dit wantrouwen terecht is, hoewel je ook niet kunt uitsluiten dat mensen zich gaan gedragen naar het vooroordeel waarmee ze bejegend worden.
Wanneer ik mijn ‘leeftijdgebonden product’ scan, heb ik niets te vrezen; de toezicht houdende medewerker herkent van verre de afgeleefde grijsaard, die zich voor zijn laatste restje levensvreugde aan zijn fles bier vastklampt. Maar ik schrik nog altijd wanneer ‘u kunt gecontroleerd worden’ op het afleesvenster verschijnt. Ik heb de eigenaardigheid dat ik me op zulke momenten verdacht begin te gedragen. In de trein heb ik er ook last van: zodra de conducteur verschijnt en ‘vervoersbewijzen alstublieft’ zegt, krimp ik ineen en voel ik me ten diepste een zwartrijder. Wat zegt dat over mij? Niet veel goeds, ben ik bang. Als ik psychoanalyticus was, zou ik veronderstellen dat er onder de oppervlakte van mijn fatsoen een intens verlangen sluimert me aan alle mogelijke misdragingen te buiten te gaan, en dat het mijn immorele kant is die zich betrapt voelt wanneer ik oog in oog sta met de disciplinerende krachten van onze maatschappij – in dit geval een kauwgum kauwend kassameisje dat ‘even steekproef’ mompelt. Zwetend onderga ik haar visitatie. Ze is genadig, ik ga vrijuit.
Maar in mijn haast om weg te komen heb ik de kassabon bij mijn boodschappen in mijn rugzak gegooid, en nu moet ik die gaan opdiepen voordat het elektronische poortje me laat gaan. Eindelijk ben ik erdoorheen. Mijn opluchting is groot. Ik heb zin me om te draaien en mijn zak te tonen. Maar dat zijn nu juist de opwellingen die ik uit alle macht probeer te bedwingen.
Gepubliceerd in: PZC